Allergie kind: Koemelkeiwit allergie - aanvullende informatie
Wat is een allergie?
Er kunnen veel redenen zijn waarom een kind niet tegen een bepaald voedingsmiddel kan. Eén van de mogelijke redenen is een allergie. Een allergie wil zeggen dat er een overgevoeligheidsreactie optreedt. Bij een allergie maakt het kind antistoffen tegen bepaalde voedingsmiddelen aan. Bij koemelkeiwitallergie maakt het kind antistoffen aan tegen de eiwitten van koemelk. Deze antistoffen zijn immunoglobuline E, afgekort IgE, en zorgen voor een allergische reactie. Hierbij kunt u onder andere denken aan huiduitslag, benauwdheid, spugen en huilen.
Een allergie speelt ook een centrale rol bij ziekten als astma en hooikoorts. Dan gaat het niet om antistoffen tegen dingen die je eet, maar om antistoffen tegen dingen die je kunt inademen, zoals huisstofmijt en pollen van bomen en gras. Een allergie is vaak erfelijk.
Verschijnselen van voedselallergie
Kinderen kunnen op heel veel verschillende manieren op voedingsmiddelen reageren:
- huidverschijnselen: rode vlekjes, urticaria (galbulten), eczeem;
- verschijnselen van de luchtwegen, bijvoorbeeld een loopneus met niezen (rhinitis) of piepen bij de inademing of bij de uitademing;
- verschijnselen van maag en darmen: braken, diarree, krampen;
- algemene verschijnselen, bijvoorbeeld dikke ogen (angiooedeem), hevig huilen, voedselweigering,
of prikkelbaar gedrag; - een anafylaxie, dat wil zeggen: een heftige reactie van het hele lichaam waarbij het kind vaak
eerst rood en daarna bleek wordt, klam en zweterig en duidelijk ziek, vaak ook met benauwdheids-klachten en gezwollen ogen.
Aan de ene kant kunt u bij veel verschillende verschijnselen aan een voedselallergie denken, aan de andere kant kan elk van deze verschijnselen hele andere oorzaken hebben. Om een voorbeeld te noemen: de meeste kinderen met een loopneus hebben een verkoudheid en geen voedselallergie! En ook de meeste hevig huilende baby’s hebben geen voedselallergie. Een anafylaxie bij een zuigeling berust wel bijna altijd op een voedselallergie.
RAST-test
RAST is de afkorting van Radio Allergo Sorbent Test. Een RAST-test is een bloedonderzoek. Met radioactieve stoffen wordt onderzocht of het afgenomen bloed verhoogde hoeveelheden afweerstoffen voor bepaalde allergenen (dit zijn stoffen die een overgevoeligheidsreactie kunnen veroorzaken) bevat. Helaas is het niet zo dat je op grond van de RAST-test kunt zeggen of een kind allergisch is voor een bepaald voedingsmiddel. Een positieve uitslag op de RAST-test voor een bepaald voedingsmiddel zegt alleen dat het kind IgE-antistoffen in zijn bloed heeft (in medische termen: het toont een sensibilisatie aan). Maar lang niet alle kinderen met een sensibilisatie voor een bepaald voedingsmiddel hebben ook werkelijk klachten als ze dat voedingsmiddel eten. Deze kinderen met sensibilisatie maar zonder klachten noemen we tolerant. Van alle kinderen tussen de zes en twaalf maanden met een positieve RAST-testuitslag op koemelkeiwit is slechts 30 tot 50% ook echt allergisch; de anderen zijn tolerant.
Eliminatie-provocatieproef
Omdat de RAST-test weinig helpt bij het vaststellen van een allergie voor voedingsmiddelen, is er maar één manier om uit te zoeken of een kind overgevoelig reageert op een bepaald voedingsmiddel. Dat is uitproberen wat er gebeurt als het kind een bepaald voedingsmiddel gebruikt. Dit gebeurt door middel van de eliminatie-provocatieproef. Een kind met een allergie voor een bepaald voedingsmiddel zal zijn allergie ‘laten zien’ als hij wordt blootgesteld aan dat voedingsmiddel. Anders gezegd: als hij geprovoceerd wordt door dat voedingsmiddel ontstaat er een allergische reactie.Vandaar de term provocatie.
De allergische verschijnselen zullen verdwijnen als het bewuste voedingsmiddel wordt vermeden, als het – anders gezegd – wordt geëlimineerd (eliminatie). Als het kind dan opnieuw wordt geprovoceerd door het voedingsmiddel, zullen dezelfde allergieverschijnselen terugkeren. Op die manier kan door provocatie en eliminatie worden aangetoond dat het kind allergisch is.
Aantonen van koemelkeiwitallergie
Als uw kind verschijnselen heeft die doen denken aan een koemelkeiwitallergie, dan zal de kinderarts voorstellen een eliminatie-provocatieproef te doen. Hierbij krijgt uw kind dus eerst geen koemelkeiwit toegediend (eliminatie) en daarna wel weer (provocatie). Verdwijnen de klachten tijdens de eliminatie-periode en keren ze weer terug tijdens provocatieperiode, dan kan de diagnose koemelkeiwitallergie worden gesteld.
Er bestaan twee manieren om een eliminatie-provocatieproef te doen:
1. De ‘open’ eliminatie-provocatieproef;
2. De dubbelblinde placebogecontroleerde voedselprovocatie (DBPGVP).
1. De ‘open’ eliminatie-provocatieproef
De eenvoudigste manier om een koemelkeiwitallergie aan te tonen is de ‘open’ eliminatie-provocatieproef. Hierbij weten de ouders en de kinderarts precies welke voeding uw kind krijgt. Bij sommige kinderen biedt deze proef voldoende informatie, omdat het kind tijdens de provocatieperiode duidelijke klachten heeft (bijvoorbeeld galbulten) en tijdens de eliminatieperiode niet. De open eliminatie-provocatieproef wordt vaak al uitgevoerd op het consultatiebureau. Bij veel kinderen voldoet de open eliminatie-provocatieproef echter niet. Het blijkt in de praktijk namelijk erg moeilijk om onbevooroordeeld te bepalen of een kind zich tijdens de provocatieperiode anders gedraagt dan tijdens de eliminatieperiode. Dit geldt met name voor de vage klachten van voedselallergie zoals huilen, buikpijn, eczeem en veranderd gedrag. Als de ouders (of de kinderarts) van tevoren sterk denken dat de klachten van het kind iets te maken
hebben met een voedselallergie, dan kijken ze anders aan tegen veranderingen van die klachten. Tijdens de provocatieperiode zullen ze geneigd zijn om bijvoorbeeld een verergering van die klachten te interpreteren als een allergische reactie. Maar tijdens de eliminatieperiode zullen ze aan diezelfde verandering minder gewicht toekennen. Zodoende levert een open eliminatie-provocatieproef nogal eens een zogenoemd ‘vals positief’ resultaat op. Dat wil zeggen: het lijkt alsof uw kind heeft gereageerd op het voedingsmiddel, maar in werkelijkheid heeft uw kind geen voedselallergie. Daarom wordt vaak een andere, nauwkeuriger vorm van eliminatie en provocatie toegepast: de dubbelblinde placebogecontroleerde voedselprovocatie, afgekort: de DBPGVP.
2. De dubbelblinde placebogecontroleerde voedselprovocatie (DBPGVP)
De DBPGVP is eigenlijk de enige betrouwbare manier om een voedselallergie aan te tonen of uit te sluiten. Daarom wordt in ziekenhuis Bernhoven bij voorkeur gebruik gemaakt van deze methode om te kijken of er sprake is van een voedselallergie. De DBPGVP is bij uitstek geschikt om te oordelen of uw kind een koemelkeiwitallergie heeft.
Bij een DBPGVP krijgt uw kind twee keer een ‘testvoeding’ te drinken (de test kan ook in fruit worden uitgevoerd). De ene keer gaat het om koemelkeiwitvrije voeding (de eigen hypoallergene voeding), de andere keer om een koemelkeiwithoudende voeding (de eigen hypoallergene voeding, waaraan koemelkeiwit is toegevoegd). Beide voedingen zien er hetzelfde uit, en ruiken en smaken hetzelfde. Uw kind krijgt de voedingen ’s morgens, in opklimmende hoeveelheden. Tijdens en na het toedienen van de testvoeding wordt nauwkeurig bijgehouden welke verschijnselen uw kind vertoont.
Van tevoren weten noch de ouders noch de verpleegkundige of de kinderarts welke testvoeding koemelkeiwitvrij is en welke koemelkeiwit bevat. Deze informatie (de ‘code’) is alleen bekend bij de diëtist. De code is in een verzegelde envelop op de kinderafdeling aanwezig en kan, als het echt nodig is, altijd geopend worden. Als de proef is afgerond, zal de de envelop geopend worden en is dus duidelijk welke testvoeding koemelkeiwitvrij was en welke koemelkeiwithoudend. Dan kan worden beoordeeld of uw kind inderdaad overgevoelig gereageerd heeft op koemelkeiwit.
Meer informatie over de koemelkeiwitprovocatietest kunt u vinden in de folder : allergie: koemelk (provocatie) test (kinderafdeling).
Heeft u nog vragen?
Heeft u na het lezen van deze informatie nog vragen, dan kunt u contact opnemen met de afdeling 0413 - 40 34 17 of mailt u met polikindergeneeskunde@bernhoven.nl . Het kan handig zijn uw vragen van tevoren op papier te zetten.